‘Niets is vervelender dan een T-shirt dat uit je broek komt’ — wat als het echt zo was?
Niets is vervelender dan een T-shirt dat uit je broek komt. Met z’n zachte witte armpjes trekt het zich omhoog, de polsen in een scherpe hoek gebogen zodat zijn vingertjes zich kunnen vastklampen aan de lussen om je broekriem. Je ruikt de geur van wasmiddel en je weet: het is weer zover. Dat T-shirt wil weer eens niet blijven waar het hoort, namelijk daar beneden, om je onderlichaam heen. Nu het T-shirt eenmaal uit je broek gekomen is, voel je een koude bries vanaf je middel opstijgen. Niets weerhoudt de decemberwind er meer van om onder je trui en winterjas door je naakte huid te bereiken. Het T-shirt verzaakt zijn taak, op de meest gruwelijke manier. Zijn daad roept walging bij je op. Je rilt ervan.
Maar het T-shirt is nog niet klaar. Nu het zichzelf bevrijd heeft van de omhelzing door je broek, rolt het zich langzaam op. Niet beschaafd onder je trui en je winterjas, netjes verborgen voor de mensen op straat, maar er ómheen. De naden van het T-shirt rekken zich uit totdat het wijd genoeg is om je andere kledinglagen te omvatten. Vanaf de naden krult het zich omhoog. Verwoed probeer je het proces te stoppen, je handen grijpen op willekeurige plekken om je middel. Je duwt de witte rand steeds naar beneden, een lichte paniek zet op. Je kijkt of de mensen om je heen er iets van merken, maar ze zijn te veel opgeslokt door hun eigen bezigheden. Hun gesleep met tassen vol kerstcadeaus, hun voortduwen van buggy’s. Ze praten en lachen met hun aantrekkelijke partners die geen last hebben van T-shirts die uit hun broek komen.
Hoewel je ervan overtuigd bent dat je fysiek sterker bent dan een lap katoen, lijkt het T-shirt de strijd te winnen. Waarschijnlijk profiteert het van het voordeel overal aanwezig te zijn, een continuüm rondom je lichaam, terwijl jij het moet doen met je twee continu verspringende handen. Het T-shirt klimt omhoog, onweerlegbaar. In zijn klim neemt het je andere kledinglagen achteloos mee. Een dikke witte tulband gevuld met jas en trui bevindt zich inmiddels ter hoogte van je tepels, en de strijd is nog niet ten einde. Nu nog kun je met je handen enige weerstand bieden, je ellebogen gevouwen alsof je de vogeltjesdans doet, zodat je onder je oksels kunt grijpen en terugduwen. Maar niet voor lang. Al snel is het T-shirt je oksels voorbij en sleept het je bloedeigen armen mee in de klim naar boven. Nu je met volledig ontbloot bovenlijf en omhoog wijzende armen over straat loopt, zie je toch wat verbaasde blikken. Opengevallen monden, slap bungelende tassen, het aanstoten van elkaar.
Dit beeld zie je maar kort, want al snel kruipt het T-shirt om je hoofd en bedekt de naar binnen gekeerde winterjas je ogen. Je moet er nu uitzien als een heteluchtballon gemaakt van T-shirt, met daaronder een met kippenvel bedekt bloot bovenlijf. Lopen doe je inmiddels niet meer, uit angst als luchtballon tegen een paal of mens aan te boksen. Het T-shirt stijgt verder op, is nu volledig binnenstebuiten gekeerd. Je vraagt je af wat er zal gebeuren. Is dit het eindstadium, of wil je weerbarstige kledingstuk nog verder omhoog? Dat laatste blijkt helaas het geval. Alsof de zwaartekracht niet bestaat hijst het je hele lichaam van de grond. Daar hang je, bungelend boven de winkelstraat, met een lichte kramp in je nog steeds naar boven wijzende bovenarmen. De halsopening van je T-shirt snijdt scherp langs je kaaklijn en onder je oorlellen. Die floepen vervolgens een voor een naar binnen, onder het T-shirt door. Als je niet nog steeds de opgepropte mouwen van je trui en winterjas onder de mouwen van het binnenstebuiten gekeerde T-shirt had, zou je er inmiddels door je eigen gewicht uitgegleden zijn.
Je vraagt je af hoe hoog je hangt. Uit de geschokte kreten van het winkelpubliek valt dat wel een beetje af te leiden; je vermoedt dat je schoenen zo’n drie meter boven de vloer bungelen. Hoewel je tot nu toe vooral probeerde zo min mogelijk aandacht te trekken, wint de angst het van de schaamte en gil je om hulp. Je stemgeluid wordt echter gesmoord door de kledinglagen die zich om je hoofd bevinden. Woest trap je met je benen, waardoor ook je bovenlijf heen en weer slingert. In een surrealistische opwelling vraag je je af of het navelpluis al uit je navel gevallen zal zijn, en of het nu misschien op het hoofd van een aantrekkelijke partner ligt.
Dat je blijkbaar mentaal afstand kunt nemen van de hele situatie, stelt je enigszins gerust. Spontaan laat je je benen hangen. Je T-shirt lijkt onthutst te zijn door deze plotselinge kalmte. Het voelt opeens wat minder strak om je heen, je andere kledingstukken krijgen weer ruimte. Opeens voel je zachte kriebeltjes op de huid van je buik en rug, alsof het sneeuwt. Eentje hier, eentje daar, steeds meer — tegelijk bemerk je verlies van hoogte, langzaam komen de stemmen van de mensen op straat weer dichterbij. De sneeuwvlokjes zijn koud maar niet vochtig, het moet iets anders zijn. Opeens weet je het, terwijl je armen eindelijk weer naar beneden zakken: het is geen sneeuw, het is navelpluis. Je gehele T-shirt ontbindt zich in kleine bolletjes navelpluis. Je jas en trui zakken traag omlaag, je kunt weer kijken en ziet inderdaad een stuifwolk van bolletjes pluis, sommigen raken vast in een muts of een getoupeerd kapsel op straat. Je opluchting is enorm, het bloed stroomt weer je onderkoeld geraakte armen in, je trui en winterjas bedekken je bovenlichaam weer en zelfs je voeten belanden weer netjes op de straattegels. Om je heen is het stil, mensen kijken verbijsterd en lopen niet meer. Een kind in een buggy zuigt aandachtig op een lolly. Je glimlacht tevreden, knikt vriendelijk naar het kind en wandelt door, alsof er niets gebeurd is. Zonder T-shirt onder je kleren en met een licht briesje over je blote huid, maar dat is nog tot daaraan toe.